23 januari 2019
Albert de Vries is onder de indruk van de omvang en reikwijdte van de afspraken, onderzoeken en inzet van de vele betrokkenen in het ontwerp-klimaatakkoord. Vooruitlopend op de doorrekening van de effecten door het PBL, kijkt hij, als voorzitter van NRP Spaar het Klimaat, toch ook kritisch naar de gemaakte afspraken.
De Vries: “Het regeerakkoord en het ontwerp van een klimaatakkoord lijken flinke stappen in de goede richting. Ik heb veel waardering voor inspanningen van de vele partijen voor een ambitieus én realistisch akkoord. Het blijft echter een gemiste kans dat de ambitie én doelstellingen in de gebouwde omgeving voor 2030 niet hoger zijn gesteld. Dat heeft zijn uitwerking in het ontwerp-klimaatakkoord. De urgentie van hogere doelstellingen in het klimaatbeleid neemt internationaal alleen maar toe. De doelstellingen van de EU voor energiebesparing zijn recent aangescherpt én uit monitoring van de huidige ontwikkelingen blijkt dat het realisatietempo op dit moment hoger is dan het voorgenomen tempo ná 2023. Dat voelt niet lekker. Een stevigere doelstelling in de gebouwde omgeving zorgt juist voor versterking van de regionale economie, een toekomstbestendigheid van alle verbouwingen én zorgt voor een lagere energierekening bij de burger.”
De Vries: “Een jaarlijkse reductie van 1 Mton is mogelijk én noodzakelijk, ook voor de periode tussen 2023-2030. De gestelde ambitie voor die periode (0,48 Mton/jaar) is 20% lager dan de werkelijke reductie die volgens PBL- tussen 2015-2020 nodig is. Uit evaluaties blijkt steeds dat de doelen niet worden gehaald, die lager liggen dan de ambities en de rechtelijke uitspraken inzake de Klimaatzaak, door Urgenda aangespannen en gewonnen tegen de Staat.
De oorzaak van de lagere doelstelling komt door de focus van dit kabinet op zo laag mogelijke maatschappelijke kosten: het reduceren van CO2 in de industrie of elektriciteitssector is volgens studies dáár goedkoper. Maar zal, blijkens de voorgestelde maatregelen wel in belangrijke mate plaatsvinden op kosten van de burger.”
De Vries: “Bij het ontwerp klimaatakkoord ontbreekt een sterke landelijke coördinatie van de regionale en lokale uitvoering. Een nationaal juridisch en fiscaal instrumentarium is hard nodig. Daarnaast baart het mij zorgen dat een groot deel van de rekening voor de CO2-reductie in de energiesector, de industrie en de mobiliteit betaald moet worden via de belasting op energie van bewoners, en niet via een CO2-heffing bij bedrijven. ‘De vervuiler betaalt’ lijkt nu niet te gebeuren. Het beste scenario voor de gebouwde omgeving is: maak nu eerst zoveel mogelijk gebouwen klaar voor lage temperatuurverwarming in de toekomst. Dat betekent vooral op grote schaal ‘de schil’ isoleren. Dat zorgt voor grote energiebesparingen en tegelijkertijd winnen we aan comfort en gezondheid. Zet daarnaast vol in op vervanging van fossiele brandstoffen door schone, hernieuwbare energie. Want ‘van het gas af’ heeft weinig zin als we vervolgens overstappen op elektrische verwarming waarvan de elektriciteit met fossiele brandstof wordt opgewekt. We kunnen pas verdere stappen zetten als per gebied (buurt, wijk, dorp) in 2021 helder is of, en hoe in de toekomst in een collectieve warmtevoorziening kan worden voorzien.“
1. Per 1 januari 2019 is de BTW voor het uitvoeren van na-isolatie van woningen verhoogd van 6% naar 9%. Dat is een verkeerd signaal. Wij pleiten al langer voor verlaging van de BTW naar het 0%-tarief, en/of een teruggave van de BTW op isolatiematerialen (nu 21%) én arbeid (nu dus 9%). De BTW teruggave voor de aanschaf van zonnepanelen is een mooi voorbeeld. Dat deze maatregel niet is opgenomen, is teleurstellend.
2. Woningcorporaties zeggen 108 miljard euro nodig te hebben om hun voorraad te verduurzamen naar CO2-neutraal in 2050. Dat is voldoende en een flink stuk goedkoper dan energieneutraal. Maar desondanks een enorme opgave. In de komende vijf jaar moet de huursector bijna 7 miljard extra lenen voor de nog lopende afspraken, waaronder de afspraken over ‘gemiddeld label B in 2020’ en de zogenaamde ‘nul-op-de-meter’-woningrenovaties. Uit een onderzoek van Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) blijkt dat de investeringscapaciteit van een flink aantal corporaties onvoldoende is om naar gemiddeld label A in 2030 te komen en dat veel corporaties onvoldoende in staat zijn dit te organiseren. Veel grotere corporaties (met ca 40% van de opgave) kunnen de benodigde investeringen financieel niet op eigen kracht doen. De korting op de verhuurdersheffing is onvoldoendevoor de echt hoge investeringen.
3. Zorg voor een differentiatie van de overdrachtsbelasting én de OZB. Nu is alleen voorzien in een onderzoek naar differentiatie van de -lage- overdrachtsbelasting.
a. Overdrachtsbelasting: afgesproken is om te onderzoeken of een differentiatie van de overdrachtsbelasting kan worden toegepast. Bij het ‘natuurlijk moment’ van de overdracht ontstaat zo een extra prikkel tot het nemen van maatregelen. Het is jammer dat de overheid opnieuw kiest voor een onderzoek in plaats van het opstellen van een concrete fiscale regel. Omdat voor bedrijfspanden de overdrachtsbelasting nog 6% is (voor woningen is die verlaagd naar 6%) is differentiatie daar het meest effectief.
b. Het belasten van de waardestijging van onroerend goed via de OZB na een energiebesparings- en/of energieopwekking-investering werkt als een negatieve en ‘perverse’ prikkel. Wij pleiten voor een oplopende aftrekregeling op de WOZ-waarde voor gebouwen die volledig na-geïsoleerd zijn en voor gebouwen die (bijna) energieneutraal zijn. Dat kan ook budgettair neutraal geregeld worden; via een bonus-malus regeling op basis van het tijdig gereed hebben van benodigde investeringen. Daarmee zet je een negatieve financiële prikkel om in een positieve. Door in de afgelopen tien jaar basisgegevens van gebouwen aan de energielabels te koppelen én het werkelijke energieverbruik te meten, is de uitvoerbaarheid van deze maatregel binnen bereik. Door de energie-efficiëntie te betrekken in de WOZ-waarde van het gebouw, trek je jaarlijks de aandacht. Alleen daardoor al zal het een positief effect hebben op de bewustwording. Ook deze maatregel is al uitvoerig bestudeerd. Voor zover wij kunnen opmaken uit de stukken is er helaas zelfs geen verder onderzoek naar dit instrument afgesproken.
4. Positief is dat het Rijk gebouwgebonden financiering (GGF) mogelijk maakt door een wijziging van het Burgerlijk Wetboek. Met een GGF gaan de lasten van de investering bij verkoop van het onroerend goed over naar degene die er profijt van heeft. Deze relatief eenvoudige toevoeging van een bepaling zal alleen pas in 2022 geregeld zijn. Maar hoe blijft vaag. Gelukkig is gebouwgebonden financiering in de praktijk nu al mogelijk, door gebruik te maken van erfpacht als juridisch-financieel vehikel. Zolang er nog geen landelijke regeling is, moet er wat ons betreft ruim baan worden gegeven aan dit soort experimenten.
5. De aankondiging dat de salderingsregeling voor zonnestroom wordt beëindigd per 1 januari 2021, zonder dat duidelijk is wat er voor in de plaats komt, heeft al negatief effect gehad op investeringsbeslissingen voor zonnestroomprojecten. Wijziging van deze regelingen zouden pas in mogen gaan als er bijvoorbeeld betaalbare opslagmogelijkheden voor opgewekte elektriciteit zijn. Dan zijn er ook mogelijkheden om de effecten op het netwerk te beperken. Sowieso vinden wij dat veranderingen van regelingen ruim van te voren aangekondigd moeten worden, alleen voor nieuwe gevallen zouden mogen gelden en de energietransitie niet mogen vertragen. Opvallend is dat partijen in het klimaatakkoord de stelling onderschrijven dat stimulering van kleinschalige zonnestroomprojecten eigenlijk nog tot 2030 nodig is. Om die reden heeft men ingestemd om de algemene regeling te vervangen door een subsidieregeling. Wij denken juist dat algemene regelingen een veel effectiever instrument zijn dan subsidies.
6. De wet Milieubeheer verplicht ondernemers alleen energiebesparende investeringen te doen die een terugverdientijd hebben van 5 jaar of minder. Hoewel in 2013 afgesproken is dat de gemeenten de handhaving op deze verplichting zouden oppakken, blijkt uit de evaluatie dat pas in 2016 de eerste bewegingen op dat vlak zichtbaar werden. Het niet of nauwelijks naleven van deze wetgeving is slecht voor de geloofwaardigheid van de overheid en voor het draagvlak in de markt. De Rijksoverheid heeft als taak om lagere overheden te voorzien van instrumenten om effectief te handhaven. De verplichting voor kantoren om in 2023 minimaal label C te hebben is op zich goed, maar ondanks de aftrekbaarheid van investeringen via de EIA, krijgt ook deze maatregel nog veel te weinig urgentie. In het ontwerp-klimaatakkoord zijn geen concrete doelen afgesproken met de sectoren. Er is alleen afgesproken dat voor 1 juli 2019 een streefdoel wordt bepaald in overleg met de vertegenwoordigers. Ook de differentiatie naar de verschillende sectoren moet nog worden besproken.
7. Pas slimme tenders toe om innovaties te stimuleren voor het ontwikkelen van (gestandaardiseerde) systemen en elementen waarmee op grote schaal de schil kan worden geïsoleerd en de gezondheid en het comfort in gebouwen kan worden verbeterd. Voor het ontwikkelen van nieuwe (wijkgerichte) manieren van warmtevoorziening is dit ook wenselijk. Bij slimme tenders wordt bijvoorbeeld gegund op basis van werkelijk gerealiseerde CO2 reductie per geïnvesteerde euro over een lange beheerperiode. Wij kijken uit naar de eerste proefveiling in de zomer van 2019, die door het ‘uitvoeringsteam Renovatieversneller’ in het vooruitzicht is gesteld als onderdeel van het klimaatakkoord.
8. In het klimaatakkoord staat dat de Rijksoverheid ‘standaarden en streefwaarden’ opneemt in huurprijsregelgeving. Hierdoor is het mogelijk om na renovatie een huurverhoging door te voeren die in verhouding staat tot de energiebesparing van de huurder. Voor behoud van draagvlak is het van groot belang dat er een clausule wordt ontwikkeld die huurders en eigenaren garandeert dat de ‘verbouwing’ woonlastenneutraal zal plaatsvinden. Voor de uitvoering van dit principe is het regelen van aansprakelijkheid van uitvoerders (via de wet kwaliteitsborging bouw) en de ontwikkeling van een verzekerde garantie nodig. Verder onderzoek is nodig of (bijvoorbeeld de netwerk)-bedrijven kunnen organiseren dat er per wijk complete pakketten voor isolatie, alternatieve warmtevoorziening inclusief de financiering aangeboden kunnen worden. Zorg er dan voor dat (het netwerkbedrijf) gebruikers van gebouwen de financier van ‘de verbouwing’ niet meer gaan betalen dan de huidige maandelijkse rekening van het energiebedrijf. Zo zorg je voor kostenneutraliteit en ontzorg je mensen die er zelf geen brood in zien.
9. Na het debacle met het DHZ label is er dringend behoefte aan een effectief instrument. Het is goed om te zien dat in het klimaatakkoord gekozen is voor KWh/m2/jr. Het is nu zaak dat dit criterium zo spoedig mogelijk daadwerkelijk wordt gehanteerd.
Bovenstaande opsomming laat zien dat er nog veel mogelijk is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving te versnellen. De politieke discussie gaat nu terecht over de betaalbaarheid voor de burger en dreigt in dit verkiezingsjaar tot forse vertraging te leiden.
Onze oplossingen daarvoor:
bron: NRP /Spaar het klimaat.